Wezen
De weeskinderen moesten een keurige basis krijgen voor een later leven in de eigen stand: deugdzaam, met de mogelijkheid om in het eigen onderhoud te voorzien. Jongens kregen een ambachtsopleiding, meisjes leerden huishoudelijk werk, naaien en breien, opdat ze later in dienst konden als huishoudelijke hulp of naaister bij een rijke familie. Alle kinderen kregen onderricht in lezen, schrijven, rekenen en godsdienst, maar de jongens meer dan de meisjes.
Het dagelijks leven verliep volgens een vast patroon van opstaan, wassen, kerkgang (naar de St.-Catharina- oftewel de Kruiskerk), schoolgang, arbeid, maaltijd, naar bed gaan. De kinderen gingen meestal naar school in het tehuis (in het RAW was dit kort voor de oorlog niet meer het geval). Ze kwamen vrijwel uitsluitend buiten om naar de kerk te gaan. Als ze ouder werden ook om bij een baas te gaan werken. Verder was er op zondag zeer beperkt familiebezoek mogelijk.
De kinderen droegen een uniform. Waarschijnlijk is dit steeds blauw geweest. Het uniform verdween geruisloos tijdens de Tweede Wereldoorlog, omdat er amper stof te krijgen was. Op naoorlogse foto’s dragen de meisjes gewone zomerjurkjes.
Als de kinderen meerderjarig werden moesten ze vertrekken, met goedvinden van de regenten gebeurde dat ook wel eerder. Als ze zich goed gedragen hadden kregen ze bij vertrek een uitzet mee (kleding) en/of een bedrag in geld. Verder hun spaargeld en, indien aanwezig, de erfenis van hun ouders, waarvan het weeshuis tot die tijd het vruchtgebruik had gehad. Wezen die in goede harmonie vertrokken hielden vaak nog contact. Daarbij hielp het dat regenten zo lang aanbleven.
Groep weesmeisjes in het Roomsch Armen-Weeshuis, biddend voor de kerststal, met links en rechts een meisje als nonnetje verkleed ter gelegenheid van de feestdag van Onnozele Kinderen.
Persbureau Het Zuiden, 28 december 1931.